De afgelopen vier jaar heeft promovenda Maartje van der Sloot zich verdiept in het gebruik van bermmaaisel als bodemverbeteraar. Zij heeft hierbij een goed beeld gekregen van de potentiële voor- en nadelen van deze circulaire toepassing. Tijdens deze interactieve workshop besprak ze haar resultaten en eventuele nader te onderzoeken aspecten.

Maartje startte de workshop met een korte toelichting op het circulair gebruiken van bermmaaisel voor bodemverbetering. Vervolgens zoomde ze in op haar promotieonderzoek, met als hoofdvraag: wat zijn de potentiële voor- en nadelen van het gebruiken van bermmaaisel als bodemverbeteraar op agrarische grond? Na discussie met de zaal over onderzoeksvragen- en methoden, ging ze in op het driejarig veldexperiment dat centraal stond in haar onderzoek. Dit experiment vond plaats bij agrariërs, op 15 locaties verspreid over Brabant en Gelderland.
In het experiment vergeleek ze de effecten van het opbrengen van maaisel (afkomstig uit een wegberm langs een provinciale weg) ten opzichte van een controleperceel. Ze maakte daarbij onderscheid tussen:
-
Controleperceel (geen maaisel opgebracht, bemesting met kunstmest tot het conventionele niveau)
-
Vers opgebracht maaisel uit een reguliere wegberm (soortenarm maaisel, bemesting met 50% van conventionele niveau kunstmest)
-
Vers opgebracht maaisel uit een berm waarin bloemen waren ingezaaid (soortenrijk maaisel, 50% kunstmest)
-
Compost van soortenarm maaisel (50% kunstmest)
-
Bokashi van soortenarm maaisel (50% kunstmest)
De percelen werden ingezaaid met tarwe en mais (gewasrotatie).
De bodemverbeteraars werden geanalyseerd op koolstof, stikstof, C:N verhouding en (in 2020) op zware metalen. Per veldje werd er gedurende drie jaar (in september) 30 ton maaisel per hectare aangebracht. Vervolgens werden de effecten op de bodem, de oogst en de onkruiddruk bepaald.
Resultaten
-
De resultaten laten zien dat het aanbrengen van maaisel een significant effect heeft op het organische stofgehalte van de bovenste 10 cm van de bodem (ten opzichte van de controle). Dit geldt voor alle behandelingen van maaisel, hoewel compost het meeste effect had. In de bouwvoor (10-40 cm) was deze stijging niet significant, alleen compost liet een lichte stijging zien. Mogelijk was de onderzochte periode te kort om dit effect te meten.
-
Er waren geen significante effecten op het watervasthoudend vermogen van de bodem. Mogelijk komt dat doordat de beginwaarde van het percentage met 4% al vrij hoog was of was de onderzoeksperiode te kort.
-
Qua gewasopbrengst waren er zowel voor mais als tarwe geen significante verschillen tussen de controle– en maaiselpercelen. Maartje: “Dat is een positief resultaat voor de boeren, als je bedenkt dat aan de maaiselpercelen maar de helft van de hoeveelheid kunstmest is toegevoegd, met hetzelfde resultaat.”
-
Qua risico’s: er is geen effect van de toepassing van maaisel op onkruiddruk gevonden en ook de toegestane concentraties zware metalen bleven (ver) onder de toegestane normen. Zwerfval echter was wel een probleem. Omgerekend zou een agrariër bij het opbrengen van 30 ton/ha aan maaisel tussen de 6 en 9 kilo aan zwerfafval per hectare vinden, vooral blikjes en flesjes. Maartje: “Je ziet dat boeren verschillend met het zwerfafval omgaan; sommigen halen het afval eruit vanwege de grote voordelen, andere vinden het afval ontoelaatbaar. We hopen dat de invoering van statiegeld op blikjes en flesjes de hoeveelheid afval gaat verminderen en er komen ook steeds meer initiatieven van vrijwilligers die bermen in hun omgeving schoonmaken.”