Wat zijn de voor- en nadelen van het gebruik van bokashi in vergelijking met andere bodemverbeteraars? En wat moeten agrariërs doen om het te kunnen toepassen? Deze vragen staan centraal in een tweejarig onderzoeksproject, dat 1 januari 2023 van start ging.
Het onderzoek wordt uitgevoerd door de hogescholen HAS en Van Hall Larenstein, samen met een breed consortium van agrariërs, bedrijven, kennisinstellingen en overheden. Doel van het onderzoek: meer inzicht krijgen in de kwaliteit van bokashi en de effecten ervan op bodem en water. Ook vormen de borging van de kwaliteit en het potentiële verdienvermogen voor agrariërs belangrijke thema’s.
Wat is de aanleiding voor het onderzoek?
We vragen het Emiel Elferink, lector Duurzaam bodembeheer bij Van Hall Larenstein. Hij trekt het onderzoeksproject samen met Judith van de Mortel, lector Gezonde plant op een vitale en duurzame bodem bij de HAS. Emiel vertelt: “Agrariërs hebben grote behoefte aan organische bodemverbeteraars, onder andere om hun bodems beter bestand te maken tegen droogte en om de voorraad koolstof in de bodem op te bouwen. Er zijn veel initiatieven waarbij organische reststromen die vrijkomen bij terreinbeheer worden gebruikt als grondstof voor dergelijke bodemverbeteraars. Maar agrariërs horen verschillende geluiden over de kwaliteit en effecten ervan. Met ons onderzoek willen we hen objectief en transparant hierover informeren, zodat ze weten hoe ze het best kunnen handelen. We kijken vooral naar bokashi, want daarover is het minst bekend.”
Hoe verhoudt dit onderzoek zich tot het CT Kennisprogramma, dat door WUR wordt uitgevoerd?
“Er zijn inderdaad veel raakvlakken. We werken nauw samen met WUR, om geen dubbele dingen te doen en zo goed mogelijk aan te sluiten bij hun onderzoek. Zo gaan we bijvoorbeeld onderzoek uitvoeren bij acht van de circa 60 pilots, die zijn aangesloten bij het Kennisprogramma van WUR. Maar er zijn ook grote verschillen tussen de onderzoeken. WUR richt zich meer op fundamenteel onderzoek naar onder andere de kwaliteit van de bodemverbeteraars en mogelijke risico’s ervan. Ons onderzoek is veel meer gericht op vragen uit de praktijk. Ook verdiepen wij ons in de effecten van bodemverbeteraars op bodem, water en bodembiologie. Wij hebben daarvoor andere faciliteiten dan WUR.”
Waaruit bestaat het onderzoeksproject?
“Het onderzoek bestaat uit vijf werkpakketten met elk een eigen thema:
-
In het eerste werkpakket selecteren we de acht pilots die we gaan inzetten voor ons onderzoek. Dat doen we op basis van interviews, resultaten van WUR en logboeken die de pilots hebben bijgehouden.
-
Om de verschillende producten met elkaar te vergelijken gaan we in het tweede werkpakket een Life Cycle Analyse (LCA) uitvoeren. Deze geeft inzicht in de hele keten: van het verzamelen van grondstoffen tot de effecten ervan na toepassing, bijvoorbeeld op klimaat, verzuring, eutrofiëring en watergebruik.
Verder gaan we objectief kijken naar het kwaliteitsborgingssysteem dat binnen het programma Circulair Terreinbeheer wordt toegepast. Volstaat dat, houden partijen zich eraan en hoe bevalt het in de praktijk? -
Wat is het verdienmodel van het gebruik van lokale organische reststromen voor de agrariër? Dat is de hoofdvraag uit dit derde werkpakket. Daarbij drukken we de baten niet alleen uit in geld, maar ook in effecten op bijvoorbeeld bodem en ecologie.
-
Het vierde werkpakket richt zich op de effecten van bokashi op de bodem, het grond- en oppervlaktewaterwater en het bodemleven. In de praktijk is dat lastig te meten, omdat de omstandigheden van plek tot plek enorm verschillen. Daarom gaan we proeven doen in het laboratorium, maar ook in onze ‘mesokosmossen’. Dit zijn bakken van 1×1 meter, die een ongestoord bodemprofiel bevatten en uitgerust zijn met verschillende sensoren. Zo kunnen we onder gecontroleerde omstandigheden effecten meten.
-
Tenslotte brengen we alle resultaten samen en delen we deze met de betrokkenen. Dat doen we door het schrijven van artikelen, het organiseren van een symposium met betrokkenen en het uitbrengen van handreikingen voor agrariërs. Dat helpt hen om te besluiten voor welke bodemverbeteraar zij het best kunnen kiezen en wat ze moeten doen om deze toe te passen. Ook passen we de verworven kennis en ervaringen toe in het onderwijs.”